Transitievergoeding en de arbeidsongeschikte werknemer die bijna de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Breuk met het verleden.

Geplaatst op: 27-11-2017.

Sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid in 2015 is de werkgever volgens artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die plaatsvindt op initiatief  van de werkgever, aan zijn werknemer een transitievergoeding verschuldigd. In het artikel staat tevens hoe deze vergoeding berekend moet worden. Verder staat in het artikel dat de vergoeding niet verschuldigd is indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst geschiedt in verband met het bereiken door de werknemer van de AOW-leeftijd. Maar hoe zit het nu indien de werkgever het dienstverband met een werknemer beëindigt, die arbeidsongeschikt is en waarvoor de werkgever als gevolg van de lange duur van de arbeidsongeschiktheid geen loon meer hoeft te betalen, terwijl de werknemer bovendien bijna de AOW-leeftijd bereikt?

De feiten.

De werknemer, geboren in 1952, is in 1978 als docent bij de (voorganger van de) werkgever in dienst getreden. De werknemer heeft sinds juni 2014 een IVA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst tegen eind augustus 2016 opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De werknemer zit dan twintig maanden voor zijn AOW-leeftijd. Hij maakt in verband met de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst aanspraak op betaling van de (volledige) transitievergoeding van € 73.000,00 bruto.

De Kantonrechter overweegt:

In redelijkheid mag, gezien de leeftijd van de werknemer en de omstandigheid dat hem een IVA-uitkering is toegekend, worden aangenomen dat hij, voordat hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, geen andere baan zal krijgen. Dat maakt zijn situatie vergelijkbaar met die van de werknemer die wordt ontslagen wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding. Het zou naar regels van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als die overeenstemming zou worden genegeerd. Wel is het redelijk dat de werknemer nog een gedeeltelijke transitievergoeding krijgt (€ 25.000,–), mede omdat hij door zijn arbeidsongeschiktheid tot zijn AOW-leeftijd minder inkomen heeft dan anders het geval zou zijn geweest.

De werknemer gaat in beroep.

Het Gerechtshof overweegt:

Het is de bedoeling van de wetgever geweest om ook werknemers die een IVA-uitkering krijgen recht te geven op een transitievergoeding. Het zou onder meer in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling om deze groep uit te zonderen. De werknemer is niet ontslagen wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, zodat het feit dat hij die leeftijd twintig maanden na zijn ontslag bereikt onvoldoende aanleiding vormt om hem een lagere transitievergoeding toe te kennen. Ook dat was niet de bedoeling van de wetgever. Het feit dat er volgens de kantonrechter disproportionaliteit bestaat tussen het inkomensverlies van de werknemer en de transitievergoeding van € 73.000,– maakt toekenning van de (volledige) vergoeding niet onaanvaardbaar.

Breuk met het verleden.

Vóór het nieuwe ontslagrecht vanaf 1 juli 2015 kende de kantonrechter aan een werknemer, die te maken kreeg met een beëindiging van zijn dienstverband op initiatief van de werkgever, in beginsel een (aanmerkelijk hogere) vergoeding toe op basis van de zo genoemde kantonrechtersformule.

Deze vergoeding werd gematigd tot het niveau van de verwachte inkomensderving tot de leeftijd waarop de werknemer naar verwachting met pensioen zou zijn gegaan.

Verder leverde de omstandigheid, dat de arbeidsovereenkomst in verband met een langdurige arbeidsongeschiktheid werd ontbonden, op zich onvoldoende grond op voor toekenning van een vergoeding en werd derhalve niet toegekend.

De Kantonrechter lijkt nog bij de oude situatie aan te sluiten. In het kader van het nieuwe ontslagrecht moet volgens het Gerechtshof evenwel bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid de volledige transitievergoeding aan de werknemer worden betaald en bestaat er geen aanleiding om die vergoeding te matigen indien de werknemer bij zijn ontslag in het zicht komt van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Tegenwoordig leiden deze breuken met het verleden ten aanzien van de beëindigingsvergoeding regelmatig tot zogenaamde slapende dienstverbanden, waarbij de arbeidsovereenkomsten niet door de werkgevers worden beëindigd, zo nodig tot de betrokken werknemers de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.

Vindplaatsen:

Kantonrechter te Eindhoven: JAR 2017/176; ECLI:NL:RBOBR:2016:7513.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: JAR 2017/218; ECLI:NL:GHSHE:2017:3263.